Vijf rollen van de docent

Gastheer / Gastvrouw

Wat wel doen als Gastheer / Gastvrouw Wat niet doen als gastheer / Gastvrouw
Verbaal:
  • namen noemen
  • leerlingen welkom heten
  • leerlingen positief benaderen
  • iets persoonlijks zeggen
  • benoemen wat leerlingen wel/ niet moet doen (gedragstermen)
  • voor ritueel zorgen
Verbaal:
  • mopperen op leerlingen
  • korte, bevelende instructie geven
  • zeggen dat leerlingen stil moeten zijn
  • niets zeggen
  • een gesprek met één leerling voeren en de rest negeren
  • leerlingen negatief benaderen
  • op de gang met collega praten
Non-verbaal:
  • echt contact maken
  • echt zijn
  • leerlingen aankijken, zorgen dat ze je zien
  • laten zien dat je er zin in hebt (mimiek)
  • zelfverzekerd staan
  • rondlopen en gesprekjes aanknopen
  • corrigeren (kan non-verbaal en met een glimlach)
  • op tijd in de les zijn
  • de leerlingen stoom af laten blazen
  • afstemmen op de leerlingen organisatorisch klaar zijn
Non-verbaal:
  • achter je bureau wegkruipen
  • je onzichtbaar opstellen
  • wegkijken
  • een gesloten houding aannemen
  • te laat in de les komen

de Presentator

Wat wel doen als Presentator Wat niet doen als Presentator
Verbaal:
  • de leiding nemen in woorden
  • duidelijk en krachtig spreken
  • openingszin voorbereiden
  • gewenst gedrag van leerlingen benoemen
  • eventueel even stoppen in verhaal, ter waarschuwing
  • eerste overtreden gedecideerd, vriendelijk en duidelijk aanspreken
  • duidelijk aangeven wat je gaat doen
Verbaal:
  • onverstaanbaar een vaag verhaal beginnen
  • starten met negatieve boodschap
  • zeggen:’ik wacht wel’
  • zeggen: ‘luisteren’
Non-verbaal:
  • de leiding nemen
  • stevig staan, rechtop
  • centrale plaats in lokaal aannemen
  • oogcontact maken en vasthouden
  • proberen alle leerlingente zien, ook op achterste banken
  • mimiek gebruiken
  • gebaren om verhaal te ondersteunen, die kracht uitstralen
  • non-verbale correcties toepassen
  • non-verbaal congruent zijn met wat je zegt.
Non-verbaal:
  • vanachter bureau praten
  • wiebelen, friemelen
  • geen oogcontact
  • omkijken
  • weglopen na verbale correctie
  • je omdraaien als het stil is
  • in het boek praten
  • heen en weer lopen
  • in spullen rommelen.

de Didacticus

Wat wel doen als Didacticus Wat niet doen als Didacticus
Verbaal:
  • complete instructie geven
  • praten in termen van gedrag
  • duidelijk stemgebruik
  • de leerlingen laten herhalen wat ze moeten doen
  • de leerlingen elkaar laten aanvullen
  • de drie fasen hanteren van voordoen, activeren, loslaten.
  • de leerlingen bemoedigen
  • op leerlingen afstappen en vragen wat de reden is dat ze niet aan het werk kunnen
Verbaal:
  • zeggen: “ga nu aan het werk”, maak de sommen’
  • na een complete instructie vragen:‘wie heeft er nog vragen?’
  • een inleiding of instructie houden van langer dan 10 minuten
  • zeggen “dit is huiswerk”
  • doorgaan als er geen aandacht meer is
Non-verbaal:
  • oogcontact houden met leerlingen
  • zichtbaar zijn voor leerlingen
  • in lichaamstaal congruent met wat je zegt
  • duidelijke gebaren maken
  • instructie of plan op het bord schrijven
  • op leerlingen afstappen die niet meteen aan het werk gaan
Non-verbaal:
  • je achter je bureau verstoppen
  • met de rug naar de klas tegen het bord praten
  • rommelen in je spullen om iets te zoeken
  • in het boek praten

Complete instructie

   
1. Wat ga je doen? Omschrijving van pagina, hoofdstuk e.d.
2. Hoe ga je het doen? Omschrijving van concreet leerling-gedrag: schrijven, lezen, bedenken.
3. Hoe lang krijg je er tijd voor?  
4. Welke hulp mag je gebruiken? Bijvoorbeeld: woordenboeken, de buurman.
5. Wat ga je doen als je klaar bent? Geef een concrete vervolgopdracht, bijvoorbeeld doorgaan met…
6. Wat doen we met deze opbrengst? Omschrijving van leerling en docentgedrag. Bijvoorbeeld: na afloop houden vier mensen een presentatie, stel ik er twee vragen over, gaan we alles nakijken…

de Pedagoog

Wat wel doen als Pedagoog Wat niet doen als Pedagoog
Verbaal:
  • duidelijk zijn in het hanteren van regels, geformuleerd in gedragstermen
  • aandacht geven aan regels
  • corrigeren op gedrag, niet op persoon
  • waardering uitspreken als leerling zijn gedrag herstelt
  • direct aanspreken als de situatie daar om vraagt
  • afstemmen op de situatie
  • positieve benadering van de leerling kiezen
  • kunnen negeren, onderhandelen en afdwingen
  • consequent zijn, een overtreding is een overtreding
Verbaal:
  • corrigeren op de persoon “jij bent een domme leerling’
  • een leerling denigreren of kwetsen
  • generaliseren ‘jullie zijn altijd zo vervelend’
  • retorische vragen stellen ‘zijn jullie doof’
  • oude koeien uit de sloot halen
  • de correctie uitstellen
  • discussiëren als er geen discussie mogelijk is
  • je gelijk willen krijgen als het daar niet om gaat
  • bij elke kleinigheid meteen boos worden, reageren vanuit onmacht
  • te star, te autoritair reageren.
Non-verbaal:
  • (oog)contact houden
  • congruent zijn in verbaal en non-verbaal gedrag
  • echt luisteren naar wat leerlingen zeggen
  • bewust eerst wachten op zelfregulatie, daarna kiezen wel/niet corrigeren en hoe
  • individueel kunnen corrigeren, niet merkbaar voor de groep
  • op leerlingen afstappen als het nodig is, daar even blijven
  • een leerling de kans geven zich te herstellen
Non-verbaal:
  • geen contact maken
  • de leerling negeren
  • wegkijken
  • weglopen
  • achteruit stappen als je corrigeert
  • je kleiner maken
  • alles wat duidt op onmacht

de Afsluiter

Wat wel doen als Afsluiter Wat niet doen als Afsluiter
Verbaal:
  • centraal moment creëren
  • positieve benadering kiezen
  • evalueren
  • samenvatten of laten samenvatten
  • vragen stellen of vragen laten stellen
  • huiswerk opgeven of studiewijzer
  • regels benoemen voor het opruimen, blijven zitten, stoelen aanschuiven
  • afscheid nemen
Verbaal:
  • onduidelijke instructies geven ten aanzien van het opruimen
  • een open eind creëren door instructies weg te laten
  • je laten verrassen door de bel
  • de leerlingen dwingen na de bel te blijven zitten
  • negatieve feedback geven op leerlingen
  • zeggen dat leerlingen op mogen ruimen en tegelijkertijd roepen dat ze stil moeten zijn
  • niets zeggen
  • niet evalueren
  • regie uit handen geven
  • geen afscheid nemen
Non-verbaal:
  • aandacht vangen door gedrag te vertonen dat daarbij past
  • centrale plaats innemen
  • bord gebruiken
  • erop toezien dat de regels worden nageleefd
  • ontspannen handelen
Non-verbaal:
  • onzichtbaar worden voor leerlingen
  • in de spullen gaan rommelen
  • de klas uitlopen
  • te vroeg of te laat eindigen
  • orde laten verslappen door de regie uit handen te geven.
  • Uit boek ‘Coachen op contact’ door Martie Slooter
    uitgever: CPS
    ISBN: 90 6508 5289